Producten

A

  • Access provider: organisatie die toegang tot het Internet aanbiedt. De meeste access providers bieden verschillende mogelijkheden om met Internet verbonden te worden. Particulieren met een abonnement thuis kiezen meestal voor een inbel-abonnement via een modem of een ISDN-verbinding. Organisaties en bedrijven kiezen vaak voor een vaste verbinding met Internet.
    Bekende access providers in Nederland zijn ondermeer NLnet, Surfnet, World Online, Euronet, Planet Internet en World Access.
  • Account: veelgebruikte benaming van een abonnement bij een access provider.
  • Anonymous ftp: toepassing van ftp waarbij software en documenten door iedereen opgehaald kunnen worden vanaf publiek toegankelijke computers.
  • Applet: een Java programma dat in een World Wide Web document opgenomen is.
  • Archie: zoeksysteem waarmee publieke documenten en software op anonymous ftp sites opgespoord kan worden.
  • ARPANET: computernetwerk dat eind jaren '60 werd opgezet om vier onderzoekscentra in de VS met elkaar te verbinden. Het ARPANET vormde het prille begin van het huidige Internet.
  • Attachment: een bestand dat als aanhangsel met een electronic mail bericht wordt meegestuurd. Moderne mailprogramma's stellen gebruikers in staat om willekeurige documenten mee te sturen met een email-bericht: bijvoorbeeld tekstverwerker- of spreadsheet-documenten of bestanden met audio- of video-informatie. Vanwege die laatste mogelijkheid spreekt men vaak van multimedia mail.
    Attachments worden volgens een speciale codering verstuurd. Helaas zijn hier meerdere, niet-uitwisselbare, alternatieven voor in omloop. Het officiële formaat voor attachments heet MIME. Andere mogelijkheden die in de praktijk voorkomen (maar beter vermeden kunnen worden) zijn uuencode en BinHex.
  • Authenticatie: het controleren van de identiteit van een andere partij, bijvoorbeeld de afzender van een bericht. Authenticatie vindt vaak plaats met behulp van een digitale handtekening.

B

  • Backbone (letterlijk "ruggegraat"): een computernetwerk dat een groot gebied omspant en waarop allerlei andere (bijvoorbeeld regionale) netwerken aangesloten zijn. Een backbone is te vergelijken met een snelweg die een land doorkruist en allerlei gebieden met elkaar verbindt. Bekende Nederlandse backbones zijn NLnet en SURFnet.
  • Bandbreedte: maat die de capaciteit van een computernetwerk aangeeft. Hoe hoger de bandbreedte, hoe meer mensen er tegelijk kunnen werken en hoe sneller iedereen het netwerk zal ervaren. De eenheid voor bandbreedte is bits per seconde.
  • Besturingssysteem: de basis-programmatuur van een computer. Bekende besturingssystemen zijn MS-DOS, Windows, Windows 95, Windows 98,  Windows ME, MacOS en UNIX.
  • BinHex: niet-officiële techniek om attachments te versturen via electronic mail of netwerk-nieuws. Hoewel MIME de officiële techniek is om attachments te versturen wordt BinHex in de praktijk nog vrij veel gebruikt.
  • Bookmark (letterlijk: bladwijzer): een plek op het World Wide Web die door de gebruiker van een browser opgeslagen is, zodat hij deze plek zonder zoeken terug kan vinden.
  • Bouncing (letterlijk: terugkaatsen): jargon voor een email-bericht dat terug wordt gestuurd naar de afzender omdat het niet afgeleverd kan worden. De meest voorkomende reden hiervoor is dat een verkeerd email-adres is gebruikt voor de bestemming.
  • Browser: bladerprogramma voor het raadplegen van informatie op het World Wide Web. De bekendste browsers zijn Netscape Navigator en Internet Explorer.

C

  • CGI: techniek waardoor een Web-server koppelingen met externe programma's kan maken. CGI wordt bijvoorbeeld vaak toegepast om vanuit Web-servers koppelingen met databases te leggen.
  • Client: informatie-afnemend programma. Een client benadert een server die bepaalde informatie aanbiedt. Voorbeelden zijn een ftp-client die een ftp-server benadert of een Web-client die een Web-server benadert. Een Web-client wordt overigens meestal een genoemd.
  • Compressie: techniek om gegevens "samen te persen" zonder verlies van informatie. Het doel van compressie is dat gegevens sneller over het netwerk verstuurd kunnen worden. Na aankomst aan de andere kant is uiteraard de-compressie nodig om de gegevens weer te kunnen gebruiken. Bekende compressie-methoden zijn zip en gzip.
  • Cryptografie: tak van de wiskunde die onder andere toegepast wordt bij encryptie en authenticatie.
  • Cyberspace: populaire omschrijving voor de ruimte waarin gebruikers zich bewegen wanneer ze actief zijn in computernetwerken.
  • CU-SeeMe: populair programma voor videoconferencing via het Internet.

D

  • Default router (ook wel default gateway genaamd): de computer waar alle netwerk-pakketten in eerste instantie heen gestuurd worden. De default router vormt de eerste stap op weg naar de bestemming in het Internet. Meestal is de default router een computer van de access provider.
  • Digitale handtekening: electronische handtekening die als bewijs van identiteit dient. Met een digitale handtekening kan de afzender van een email-bericht bijvoorbeeld zijn identiteit bewijzen. Daarvoor moet wel het programma PGP gebruikt worden.
  • DNS (Domain Name System): naamgevingssysteem voor computers in het Internet. Namen bestaan uit een aantal nivo's, waarbij van rechts naar links "ingezoomd" wordt. De Web-server van Netscape heeft bijvoorbeeld als naam:
    www.netscape.com
         

    Het meest rechtse stukje wordt het top-domein genoemd. Als top-domeinen worden onder andere gebruikt gov (overheid in VS), com (commerciële bedrijven), edu (universiteiten en scholen in de VS) en landcodes zoals nl voor Nederland.

  • Domein: zie DNS.
  • Downloading: jargon voor het ophalen van bestanden en programma's met ftp.

E

  • Electronic cash (e-cash): electronisch betalen via het Internet. Er zijn diverse technieken en programma's voor e-cash ontwikkeld. De verwachting is dat deze in de komende jaren zullen doorbreken.
  • Electronic mail (email): het versturen van electronische berichten via een computernetwerk. Electronic mail is een van de belangrijkste toepassingen van het Internet. Een bekend programma voor het werken met email is Eudora. Het is ook mogelijk om email te verwerken met een browser zoals Netscape Navigator of Internet Explorer.
  • Email-adres: het bestemmingsadres waarmee een bericht per email naar iemand toe gestuurd kan worden. Email-adressen in het Internet hebben de vorm:
    gebruiker@domein
         

    bijvoorbeeld;

    president@whitehouse.gov
         

    Het vinden van het email-adres van iemand kan nog wel eens een probleem vormen. Een zoeksysteem als Four11 kan dan behulpzaam zijn.

  • Email-header: eerste deel van een email-bericht. Elke mailboodschap bestaat uit drie delen: de inhoud, voorafgegaan door een header en gevolgd door de signature van de auteur. De header bestaat uit een aantal regels met administratieve informatie: bijvoorbeeld wie de afzender van het bericht is, wanneer het verstuurd is en welke ontvangers er zijn.
  • Encryptie: versleuteling, bijvoorbeeld van electronic mail. Het doel van encryptie is dat de berichten niet "afgeluisterd" kunnen worden, zodat de inhoud van onderschepte berichten niet in verkeerde handen kan vallen.
  • Eudora: zeer populair programma voor het werken met electronic mail. Er is zowel een freeware als ook een commerciële versie van Eudora.
  • EUnet: Europese backbone die tientallen netwerken in Europese landen met elkaar verbindt.
  • Europanet: Europese backbone die diverse research-netwerken in Europese landen met elkaar verbindt.
  • Extern hulpprogramma: programma dat als aanvulling op een browser wordt geïnstalleerd. Als een browser informatie binnenkrijgt van een type dat hij zelf niet ondersteunt (bijvoorbeeld video- of audio-informatie), kan een extern hulpprogramma worden geactiveerd om deze informatie af te handelen. Voorwaarde is uiteraard dat dit hulpprogramma tevoren geïnstalllerd is. Een moderner alternatief voor een extern hulpprogramma is het gebruik van een plug-in.

F

  • FAQ (Frequently Asked Questions): een document dat veelgestelde vragen op een bepaald gebied bevat, met de bijbehorende antwoorden. Veel FAQ's vormen een uitstekende introductie tot een bepaald onderwerp. Bijna elke groep in het netwerk-nieuws heeft een FAQ.
  • Firewall: een computer of een groep van computers die het interne netwerk van een organisatie of bedrijf beschermt tegen aanvallen vanuit de buitenwereld. De zaak wordt zodanig opgezet dat de firewall een "sluis" tussen de binnen- en buitenwereld vormt: alle verkeer tussen het Internet en het bedrijfsnetwerk moet via de firewall verlopen. Door het opzetten van een firewall wordt alle beveiliging op een centrale plaats gelegd, zodat het niet nodig is om elke computer apart te beveiligen.
  • Flame: jargon voor een scheldpartij per email of in het netwerk-nieuws.
  • Frames: techniek om een Web-pagina te verdelen in een aantal kaders. Keuze van een hyperlink in een van de kaders kan een verandering van inhoud van een ander kader tot gevolg hebben. Frames worden ondermeer gebruikt voor inhoudsopgaves en commerciële boodschappen.
  • Freeware: programmatuur die gratis vanaf Internet opgehaald kan worden met ftp. De enige beperking is dat commercieel wedergebruik niet is toegestaan. Zie ook shareware.
  • Formulier: techniek om de gebruiker van een browser feedback te laten geven. Formulieren worden ondermeer gebruikt voor het aanvragen van informatie, het doen van bestellingen en het invullen van "gastboeken" op het Web.
  • Ftp: programma om bestanden te copiëren via het Internet. De meestgebruikte toepassing van ftp is anonymous ftp, waarbij software en documenten worden opgehaald vanaf publiek toegankelijke computers. Voor ftp is niet noodzakelijk een apart programma nodig: de meeste browsers zijn in staat om ftp-sessies op te zetten. Er zijn ook aparte programma's die alleen voor ftp gebruikt kunnen worden. Voor Windows is ws_ftp het bekendste programma van dit soort.

G

  • GIF: veelgebruikt formaat om plaatjes in op te slaan. In het jargon spreekt men vaak van "een gifje".
  • Gopher: programma voor het benaderen van informatie op het Internet dat begin jaren '90 erg populair was. Inmiddels is Gopher overvleugeld door het World Wide Web.

H

  • Hacker: jargon voor iemand die het Internet onveilig maakt door te proberen om in te breken in organisatienetwerken. Vaak is het hackers meer te doen om het kraken van de beveiliging of de techniek dan om het aanbrengen van schade. Een goede firewall biedt afdoende bescherming tegen hackers, hoewel een 100% beveiliging nooit te realiseren is.
  • Home page: de "startpagina" van bepaalde informatie die via het World Wide Web aangeboden wordt. Vanuit de home page kan doorgaans gekozen worden voor de verschillende onderdelen waar de informatie uit bestaat: de home page van een bedrijf zou bijvoorbeeld verwijzingen kunnen bevatten naar afdelingen, rapporten en diensten van het bedrijf. Veel access providers bieden hun gebruikers de mogelijkheid om een eigen persoonlijke home page op te zetten.
  • HTML (Hypertext Markup Language): de taal waarin hypertext documenten in het World Wide Web geschreven zijn.
  • Huurlijn: een soort telefoonverbinding die altijd open is. Huurlijnen worden gebruikt om bedrijven van netwerken en organisaties via een vaste verbinding aan het Internet te koppelen.
  • Hyperlink: zie hypertext.
  • Hypermedia: zie hypertext.
  • Hypertext is een mechanisme waarmee vanuit documenten verwezen kan worden naar andere documenten. Daarvoor zijn in een hypertext-document verwijzingen opgenomen: zogenaamde hypertext-links (ook kortweg hyperlinks genoemd). Hypertext-documenten in het Internet zijn geschreven in een speciale taal: HTML. Ze worden aangeboden door Web-servers en kunnen opgevraagd en gelezen worden met een browser. De browser markeert de hypertext-links op een speciale manier, zodat de gebruiker kan zien wat hij met de muis kan aanklikken.
    In het Web hoeft een hyperlink niet altijd te verwijzen naar een tekst-document: de informatie achter een hyperlink kan bijvoorbeeld ook bestaan uit een plaatje, een film, of een audio-fragment. Wanneer het idee van hypertext gecombineerd wordt met dergelijke multimedia-informatie spreekt men van hypermedia.

I

  • Image map: een plaatje op een Web-site waarin de gebruiker kan klikken. Wat er gebeurt is afhankelijk van de plaats in het plaatje waar hij klikt: elke plek correspondeert met een bepaalde hyperlink.
  • Inbel-abonnement: Internet-abonnement waarbij via een modem en telefoonlijn een verbinding met een access provider wordt gelegd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de SLIP of PPP techniek. Een snellere variant van een inbel-abonnement vormt het gebruikt van ISDN.
  • IRL (In Real Life): Internet-jargon om aan te geven dat een uitspraak het "echte leven" betreft en niet het leven in de Cyberspace. Bijvoorbeeld: "IRL is hij veel verlegener dan in zijn email-discussies".
  • Internet: wereldwijd netwerk van tienduizenden aan elkaar geknoopte computernetwerken dat inmiddels uit meer dan 10 miljoen computers bestaat. Belangrijke Nederlandse onderdelen van Internet zijn ondermeer NLnet en Surfnet.
    De belangrijkste toepassingen van het Internet zijn World Wide Web en electronic mail.
  • Internet Explorer: populaire browser van Microsoft. Grote concurrent van Internet Explorer is marktleider Netscape Navigator.
  • Internet provider: zie Access Provider
  • Internet Society (ISOC): non-profit organisatie waarin researchers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven uit de hele wereld zitting hebben, en die verantwoordelijk is voor de promotie van het Internet, voor de ontwikkelingen van de Internet technologie en voor de standaardisatie van Internet-techniek.
  • Intranet: een bedrijfsnetwerk waarin gebruik gemaakt wordt van de Internet-techniek. Kenmerk van een Intranet is met name dat de interne informatiestroom gestructureerd is volgens de principes van het World Wide Web.
  • IP-adres: Nummer van een computer in het Internet. Elke computer heeft een IP-adres. IP-adressen worden uitgedeeld door daartoe bevoegde instanties, bijvoorbeeld door de access providers. IP-adressen worden geschreven als vier decimale getallen met punten ertussen, bijvoorbeeld:
    193.79.203.33
         

    IP-adressen zijn voor gebruikers grotendeels onzichtbaar, omdat elke computer ook een symbolische naam heeft.

  • IP-protocol: onderdeel van de TCP/IP techniek waar het Internet op gebouwd is. De belangrijkste taken van het IP-protocol zijn routering en adressering.
  • IRC (Internet Relay Chat): een populaire Internet-toepassing waarin gebruikers in "kletsgroepen" rechtstreeks met elkaar kunnen discussiëren over van alles en nog wat.
  • ISDN-aansluiting: digitale telefoonaansluiting waarmee veel sneller gewerkt kan worden dan bij een modem het geval is. Een ISDN-aansluiting bestaat uit twee kanalen van 64 Kilobit per seconde. Deze twee kanalen kunnen beide tegelijk voor Internet-verkeer gebruikt worden: dat levert een snelheid van 128 Kilobit per seconde, maar de gebruiker betaalt dan ook dubbel. Het is ook mogelijk om 1 kanaal voor Internet-verkeer te gebruiken en het andere kanaal voor telefonie of faxverkeer.

J

  • Java: programmeertaal die lijkt op C en C++. De taal is door Sun Microsystems ontwikkeld en bestaat al jaren, maar is pas recentelijk breed in de belangstelling gekomen door de integratie met het World Wide Web. Kleine Java programma's (applets genaamd) kunnen in Web pagina's ingebed worden. Wanneer gebruikers zo'n pagina benaderen worden de applets over het netwerk opgehaald en door de browser uitgevoerd. Het grote verschil met een CGI programma is dat de verwerking door de browser plaatsvindt en niet op de server. Een Java applet kost, als het eenmaal opgehaald is, geen netwerkverkeer en geen verwerkingstijd op de server meer. Dit is een belangrijk voordeel: het betekent dat multimedia toepassingen in Java niet gelimiteerd worden door beperkte bandbreedte of een zware server-belasting.
    Om Web pagina's met Java applets er in te kunnen gebruiken, moet de WWW-client kennis van Java hebben: nodig is een ingebouwde Java interpreter. De belangrijkste browsers hebben zo'n Java interpreter.
    De cruciale vraag met betrekking tot Java is in hoeverre het te beveiligen is: hoe kunnen we er zeker van zijn dat een Java-applet geen virus of ander kwaadwillend element bevat? Er zijn al diverse demonstraties van kwaadaardige Java applets aangetoond, en het is op dit moment nog niet duidelijk in hoeverre dat aanloopproblemen of fundamentele terkortkomingen zijn.
  • JPEG: veelgebruikt formaat om plaatjes in op te slaan.

K

  • Een nieuwe vorm van Internet-toegang die sterk in de belangstelling is komen te staan, is toegang via het kabel-TV netwerk. Op het moment van schrijven zijn er enkele kabelmaatschappijen die Internet-toegang aanbieden. Het interessante aan deze vorm van toegang is met name de potentiële snelheid ervan: het kabelnetwerk is immers veel breedbandiger dan het telefoon-netwerk. Dat betekent dat multimedia toepassingen, waarbij bijvoorbeeld met beeld en geluid gewerkt wordt, veel sneller verlopen dan via een telefoonverbinding.
    Om een koppeling tussen een PC en het kabelnetwerk mogelijk te maken, is een kabelmodem nodig. Kabelmodems kunnen snelheden tot honderden kilobits per seconde en meer aan. Dat is een veelvoud van wat de snelste modems van dit moment aankunnen.
    Een andere interessante mogelijkheid die toegang via het kabel-TV netwerk biedt is het gebruik van de televisie (in plaats van de computer) als presentatie-platform. In dat geval is geen kabelmodem nodig maar een een speciaal soort "afstandsbediening": de programma's worden op de TV afgebeeld en de gebruiker kan ze met de afstandsbediening besturen. Hiermee wordt de drempel voor het Internet-gebruik verder verlaagd: het omgaan met de TV is voor velen immers vertrouwder en gemakkelijker dan het omgaan met een PC.
    Toegang via het kabel-TV netwerk is voor Nederland een interessante optie, omdat ons land zo goed bekabeld is: vrijwel iedereen heeft een TV en een kabel-TV aansluiting.
  • Kilobit per seconde (Kbps): 1000 bits per seconde.

L

  • LAN (Local Area Netwerk): een computernetwerk binnen een organisatie of bedrijf. Het Internet bevat tienduizenden aan elkaar geknoopte LAN's en WAN's.
  • Lurker: jargon voor iemand die veel in discussiegroepen van het netwerk-nieuws en IRC rondhangt, maar zelf niet of nauwelijks aan de discussie deelneemt.

M

  • Mailing list: discussiegroep per electronic mail.
  • MIME: techniek die het mogelijk maakt om multimedia mail met attachments te versturen.
  • Modem: apparaat dat de koppeling vormt tussen een computer en het telefoonnetwerk. Een modem zet digitale signalen van de computer om in analoge signalen voor het telefoonnetwerk, en vice-versa. Vrijwel alle thuis-gebruikers van Internet hebben een inbel-abonnement waarbij modems gebruikt worden. Moderne modems kunnen snelheden van 28.8 of 33.6 Kilobit per seconde halen. Dat is veel sneller dan een paar jaar geleden, maar minder snel dan een ISDN of kabel-TV aansluiting op Internet.
  • Moderator: een soort "discussieleider" binnen een mailing list of groep in het netwerk-nieuws. De moderator is ondermeer bevoegd om niet-relevante of aanstootgevende bijdragen aan de discussie te verwijderen.
  • Multimedia: verzamelnaam voor toepassingen waarin gewerkt wordt met een combinatie van tekst, beeld, geluid, afbeeldingen, etc.
  • Multimedia mail: de mogelijkheid om per electronic mail willekeurige documenten als attachment te versturen, bijvoorbeeld video- of audio-informatie. Moderne mailprogramma's maken dit mogelijk via de zogenaamde MIME techniek.

N

  • Netiquette: etiquette van het Internet, dus de gedragsregels waar Internet-gebruikers zich geacht worden aan te houden. Een van de belangrijkste Netiquette-regels is om anderen nooit ongevraagd per electronic mail van reclameboodschappen te voorzien.
  • Netscape Navigator: populairste browser, in 1994 ontstaan als opvolger van Mosaic. Grote concurrent van Netscape Navigator is Internet Explorer van Microsoft.
  • Netwerk-nieuws (netnews), ook wel USENET genaamd: een van de belangrijkste Internet-toepassingen. USENET is het electronische equivalent van een krant, maar dan wel een interactieve krant: de gebruiker kan niet alleen artikelen lezen, maar ook zelf een bijdrage leveren door artikelen te plaatsen. Een Bulletin Board System (BBS) dus, en een BBS van een bijzondere soort zelfs. De omvang van USENET is immers veel groter dan die van welk ander BBS dan ook: vele miljoenen mensen over de gehele wereld maken gebruik van USENET.
    De term USENET is enigszins misleidend: USENET is namelijk geen netwerk. USENET is de naam die gegeven wordt aan het totaal van alle machines die "meedoen" in het netwerk-nieuws.
    Het netwerk-nieuws is een krant met een enorme omvang. Het nieuws bevat rubrieken over van alles en nog wat: computernetwerken, kunst, koken, literatuur, politiek, beveiliging, enzovoorts. Er is bijna geen onderwerp te bedenken waar niet over gediscussieerd wordt in het netwerk-nieuws. De gebruiker van het netwerk-nieuws kan de rubrieken die hem interesseren volgen: bijvoorbeeld om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen en nieuwtjes op een bepaald gebied. Daarnaast biedt USENET ook een platform voor het stellen van vragen en voor het voeren van discussies. Vermaard in USENET zijn de FAQ's, waarvan er voor vrijwel elke nieuwsgroep een bestaat.
  • Netwerk-protocol: de techniek om computers met elkaar te verbinden in een netwerk. Voorbeelden van bekende netwerk-protocollen zijn SPX/IPX (Novell) en NetBEUI (van Microsoft). Alle Internet-toepassingen zijn gebaseerd op de TCP/IP protocollen.
  • Newbie: jargon voor een nieuwe, nog onervaren Internet-gebruiker.
  • NLnet: naam van een Nederlands netwerk dat deel uitmaakt van het Internet. Tevens de naam van het bedrijf dat dit netwerk beheert en exploiteert. Het NLnet is begin jaren '80 opgezet, en daarmee is NLnet de oudste Nederlandse access provider.

O

P

  • PGP (Pretty Good Privacy): programma waarmee email beveiligd kan worden. PGP zorgt voor encryptie (versleuteling) van berichten. Daarnaast kan PGP ook gebruikt worden voor authenticatie van email-berichten, waardoor de ontvanger zeker is van de identiteit van de afzender.
  • Ping: eenvoudig programma om te testen of een andere computer bereikbaar is.
  • Plug-in: een programma dat uitgevoerd wordt binnen het scherm van de browser. Alleen Netscape en Internet Explorer ondersteunen plug-ins. Het voordeel van een plug-in boven een extern hulpprogramma is dat de browser en de plug-in geïntegreerd zijn met elkaar. Een nadeel dat zowel voor plug-ins als voor externe hulpprogramma's geldt is dat ze tevoren geïnstalleerd moeten worden.
  • POP (Post Office Protocol): techniek voor het ophalen van electronic mail vanaf een "postkantoor" waar deze binnengekomen is. Het postkantoor is meestal een computer van de access provider waar de binnengekomen post wordt opgespaard tot de gebruiker deze komt ophalen.
  • PPP: techniek die het mogelijk maakt dat een computer via een telefoonlijn verbonden wordt met het Internet. PPP is de opvolger van SLIP.
  • Provider: zie Access Provider

Q

R

  • Request For Comments (RFC): naam van de documenten waarin de werking van stukken Internet-techniek beschreven staat.
  • Routering: het vinden van een route door het Internet naar de bestemming. Routering is een van de taken van het IP-protocol.

S

  • Server: informatie-aanbiedende partij. Voorbeelden van servers zijn Web-servers en ftp-servers. De informatie op een server kan worden benaderd met een client.
  • Shareware: programmatuur die gratis via het Internet opgehaald kan worden met ftp, maar waar (bij tevredenheid over het produkt) een kleine vergoeding (doorgaans enkele tientallen guldens) voor gevraagd wordt. Deze vergoeding is op vrijwillige basis, maar het hoort tot de Netiquette om deze te voldoen.
  • Signature: afsluiting van een email-bericht. Elke mailboodschap bestaat uit drie delen: de inhoud, voorafgegaan door een header en gevolgd door de signature van de afzender. Deze bevat doorgaans allerlei gegevens over de afzender: bijvoorbeeld de volledige naam en het telefoonnummer. Het behoort tot de netiquette om de signature niet langer dan 4 tot 5 regels te maken.
  • SLIP: techniek die het mogelijk maakt dat een computer via een telefoonlijn verbonden wordt met het Internet. SLIP is enigzins verouderd, en daarom wordt in de praktijk meestal gebruik gemaakt van de opvolger van SLIP: PPP.
  • Smiley: een symbool waarmee in email of netwerk-nieuws berichten aangegeven wordt hoe een bepaalde opmerking bedoeld is. De bekendste smiley is:
     :-)
         

    Als u het hoofd een kwartslag draait, ziet u een lachend gezicht. Deze smiley wordt gebruikt om aan te geven dat iets grappig of ironisch bedoeld is.

  • Snail mail (letterlijk: slakkenpost): smalende aanduiding van "gewone" post door liefhebbers van electronic mail.
  • Surfnet: het Nederlandse netwerk voor onderzoek en onderwijs. Ruim 200 instellingen (waaronder universiteiten, scholen en onderzoekscentra) zijn verbonden via dit netwerk.
  • SSL (Secure Socket Layer): door het bedrijf Netscape ontwikkelde techniek om transacties in het World Wide Web te beveiligen, zodat bestellen en betalen via het Web mogelijk wordt. SSL zorgt zowel voor encryptie als voor authenticatie van het client-server verkeer.

T

  • TCP/IP: de netwerk-protocollen waar alle Internet-toepassingen op gebouwd zijn.
  • Telnet: programma waarmee van afstand op een andere computer ingelogd kan worden om er vervolgens op te werken. Telnet is een van de oudste Internet-toepassingen, die tegenwoordig alleen nog in specifieke situaties nodig is.

U

  • UNIX: een besturingssysteem dat veel gebruikt wordt voor het opzetten van Web-servers en firewalls.
  • URL (Uniform Resource Locator): een adres van informatie in het Internet. Het idee van een URL is dat elk stukje informatie in het Internet via een adres aangeduid kan worden. Informatie op een Web-server heeft een URL die begint met http://, bijvoorbeeld:
    http://www.dutchservers.nl/helpdesk/woordenlijst.html
    
       
  • USENET: zie netwerk-nieuws
  • Uuencode: niet-officiële techniek om attachments te versturen via electronic mail of netwerk-nieuws. Hoewel MIME de officiële techniek is om attachments te versturen wordt uuencode in de praktijk nog vrij veel gebruikt.

V

  • Vaste verbinding met Internet: aansluitvorm die gekozen wordt door organisaties en bedrijven die zo intensief gebruik maken van Internet dat een inbel-abonnement niet praktisch is. Bij een vaste verbinding met Internet wordt vrijwel altijd gebruikt gemaakt van een huurlijn. Bedrijven en organisaties die kiezen voor een vaste verbinding met Internet moeten de beveiliging van het organisatiewerk waarborgen door een firewall op te zetten.
  • Videoconferencing: het vergadering met video-beeld en geluid via een computernetwerk. Het bekendste programma voor videoconferencing via het Internet is CU-SeeMe.
  • VRML (Virtual Reality Markup Language): nog experimentele techniek die het World Wide Web een driedimensionaal uiterlijk moet geven.

W

  • WAN (Wide Area Netwerk): een computernetwerk dat een grote afstand overbrugt.
  • Web-server: programmatuur die nodig is om informatie aan te bieden via het World Wide Web. De bekendste Web-servers zijn Apache, Netscape Enterprise server en Microsoft Internet Information server.
  • Web-site: omschrijving voor het totaal aan informatie op een Web-server.
  • World Wide Web (WWW): de populairste toepassing van Internet, ook wel kortweg aangeduid als "het Web". Het Web is het geheel van informatie die aan elkaar geknoopt is via het hypertext mechanisme Om de informatie in het Web te raadplegen is een bladerprogramma (browser) nodig. Grafische browsers als Netscape Navigator en Internet Explorer hebben voor een doorbraak in het werken met Internet gezorgd: deze programma's zijn zo eenvoudig te bedienen dat iedereen er mee kan leren omgaan.